In Nederland worden veel ondernemingen gedreven in een rechtspersoon, bijvoorbeeld een besloten vennootschap. Deze werkmaatschappij wordt op haar beurt vaak bestuurd door een andere rechtspersoon, de holding. Die rechtspersoon-bestuurder wordt op haar beurt dan bestuurd door een of meer natuurlijke personen. Een rechtspersoon zelf kan feitelijk immers niet handelen. Via de rechtspersoon-bestuurder bestuurt de natuurlijke persoon dan dus de werkmaatschappij.
Artikel 11 boek 2 BW
Om te voorkomen dat natuurlijke personen zich op deze wijze voor hun bestuurshandelen kunnen verschuilen achter de rechtspersoon-bestuurder, biedt artikel 11 Boek 2 (dat over rechtspersonen gaat) Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid om als benadeelde partij direct alle bestuurders hoofdelijk aan te spreken. Daarbij kan door alle Nederlands rechtspersonen worden “doorgebroken” totdat men bij de natuurlijke personen belandt.
Men was het er wel over eens dat dit artikel geldt voor alle aansprakelijkheden uit Boek 2, waaronder de vordering van de curator tot betaling van het hele tekort in het faillissement bij gebleken onbehoorlijk bestuur. Onduidelijk was echter of deze “doorbraak” ook kon worden bereikt indien de rechtspersoon-bestuurder zou worden aangesproken uit onrechtmatige daad, bijvoorbeeld als zij namens de werkmaatschappij een overeenkomst is aangegaan terwijl zij – kort gezegd - wist dat de werkmaatschappij deze niet zou kunnen nakomen.
Uitspraak Hoge Raad
Afgelopen vrijdag 17 februari heeft de Hoge Raad over deze vraag moeten oordelen en uitgemaakt dat doorbraak mogelijk is voor alle wettelijke aansprakelijkheidsgronden, dus ook de onrechtmatige daad. Als de wetgever immers het doorbraakartikel heeft bedacht om te voorkomen dat iemand zich achter een rechtspersoon-bestuurder verschuilt, dan moet dat voor alle aansprakelijkheidsgronden gelden en niet alleen voor die uit Boek 2, aldus onze hoogste rechter.
Deze uitspraak is vooral van belang wanneer het bestuur van de rechtspersoon-bestuurder uit meerdere natuurlijke personen bestaat. Als het onrechtmatig handelen door de rechtspersoon-bestuurder immers is veroorzaakt door een van hen, dan zijn de anderen nu dus in beginsel hoofdelijk aansprakelijk. In beginsel, omdat de hoofdelijk aansprakelijke medebestuurder niet aansprakelijk is, indien deze kan bewijzen dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt treft.
Omgekeerde bewijslast
Is er daarmee nu zoveel veranderd? Jazeker wel, omdat de bewijslast is omgekeerd. De benadeelde hoeft niet langer te bewijzen dat een medebestuurder ook een persoonlijk ernstig verwijt te maken valt, maar de medebestuurder moet bewijzen dat dat niet zo is, en dat maakt in het procesrecht een wereld van verschil.
Bij meerhoofdige besturen dienen bestuurders zich dus goed te beseffen met wie zij het bestuur (gaan) vormen en is het des te belangrijker gevraagd en ongevraagd elkaar op de hoogte te houden van hetgeen men doet of wil doen.
JPR is u graag van dienst in dat verband de verhoudingen tussen bestuurders onderling deugdelijk in het vat te gieten.