De Wet Toekomst Pensioenen (WTP) is 1 juli 2023 ingevoerd. Per 1 januari 2025 zijn de eerste pensioenfondsen overgestapt. Een van deze pensioenfondsen is de Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen (BPL). Onderdeel van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is het zogenoemde invaren. Aanspraken opgebouwd in de bestaande pensioenregeling worden dan ondergebracht in de nieuwe regeling. Voor dit invaren is toestemming nodig van de Nederlandse Bank. BPL heeft op 10 november 2024 kenbaar gemaakt dat De Nederlands Bank goedkeuring verleend om per 1 januari 2025 in te varen.
Het geschil
Een gepensioneerde loods ontvangt ouderdomspensioen van BPL. Hij ontvangt op 28 november 2024 een prognose van zijn pensioen per 1 januari 2025 onder de nieuwe regeling. De prognose is dat zijn pensioen naar verwachting met 8% zal stijgen.
De gepensioneerde vordert in kort geding bij de voorzieningenrechter Rotterdam opschorting van het invaren van zijn pensioenrechten tot 4 maart 2025. De gepensioneerde stelt dat invaren pas aan de orde kan zijn als de gevolgen specifiek voor hem juist zijn berekend en inzichtelijk zijn gemaakt. Bovendien dient hij een redelijke termijn te hebben om de gevolgen te beoordelen, advies in te winnen en eventuele vragen te stellen aan BPL. De wetgever heeft verzuimd een specifieke termijn hiervoor in de wet op te nemen. Volgens de gepensioneerde is sprake van een inbreuk op zijn eigendomsrecht.
BPL informeert betrokkenen met enige regelmaat over de aanpassing van de pensioenwet. Gepensioneerde is op de hoogte van wat er aan zit te komen en hoe alles werkt. De specifiek voor zijn situatie relevante informatie is nieuw. Deze informatie is één maand van tevoren verstrekt. De minister is voornemens een termijn van één maand op te nemen in de wet. Ook de AFM vindt één maand een redelijke termijn. Een langere termijn zorgt er bovendien voor dat cijfers niet meer actueel zijn op het moment van invaren. Een langere termijn zou voorstelbaar zijn als de gepensioneerde er op basis van de prognose op achteruit zou gaan. Daarvan is echter geen sprake.
/Sjoerd%20van%20der%20Vegt.png?width=1080&height=1080&name=Sjoerd%20van%20der%20Vegt.png)
Meer weten over het pensioenrecht?
Wil je meer weten over Wet Toekomst Pensioenen of andere zaken binnen het pensioenrecht? Sjoerd denkt graag met je mee.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
In de wet staat nog geen termijn. Het ontbreken van deze termijn betekent niet dat de eigendomsrechten van de gepensioneerde worden geschonden. Het begrip tijdig dient worden ingevuld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
Bij de beoordeling wat tijdig is, is met name het doel van tijdige informatie van belang. Daarbij komt onder meer de beleidsregel informatieverstrekking van de AFM aan de orde. Het gaat om de tijd die nodig is om informatie tot zich te nemen, advies in te winnen, beslissingen te nemen en handelingsperspectief te bieden.
In andere wet- en regelgeving genoemde termijnen werpen volgens de kantonrechter geen andere blik op de zaak. Deze termijnen zijn hier niet rechtstreeks van toepassing.
Het komt aldus aan op een belangenafweging. Daarbij speelt een rol dat de definitieve vaststelling van de aanspraken pas plaatsvindt op het moment van invaren. En ook daarna kan de gepensioneerde nog reageren op de (juistheid van de) berekeningen. Eventuele om onomkeerbare gevolgen zouden dan wellicht bij een vordering tot schadevergoeding kunnen worden opgelost.
De voorzieningenrechter neemt ook mee dat het juist de bedoeling van de wetgever is geweest dat een individuele gepensioneerde het invaren niet kan tegen houden.
Toewijzing van de vordering betekent bovendien dat BPL voor iedereen het invaren zou moeten opschorten. Het is ondoenlijk voor één gepensioneerde een uitzondering te maken. De onbekendheid met het fenomeen invaren en de hoge kosten van het opschorten spelen bij de belangenafweging ook een belangrijke rol.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Bij de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is evenwichtige belangenafweging het toverwoord geweest. De wetgever heeft bewust gekozen voor collectieve waarborging. Ten aanzien van het invaren twijfelt de wetgever openlijk aan het doelvermogen van het individu om zelf een keuze te maken. Om een soepele overgang mogelijk te maken, is geprobeerd weg te blijven van individuele belangen. De wetgever heeft niet zonder reden individuele bezwaarmogelijkheden bewust uitgesloten.
Juist vanwege de open norm van de evenwichtige belangenafweging zal het voor individuen op basis van de nationale wetgeving zo goed als onmogelijk zijn invloed uit te oefenen ten aanzien van het invaren bij een verplichtgesteld bedrijfs- of beroepspensioenfonds. Bij een regeling onder gebracht bij een verzekering ligt dit beslist genuanceerder.
In het licht van het voorstaande moet ook het voorstel tot invoering van een referendum worden beschouwd. Daarbij zouden deelnemers en gepensioneerden zich dan kunnen uitlaten over het al dan niet invaren.
Een dergelijk referendum staat op gespannen voet met de evenwichtige belangen afweging waarop de hele WTP is geschoeid. Een referendum is een inventarisatie van individuele belangen, die niet evenwichtig wordt afgewogen. Daar waar het fonds op basis van een evenwichtige belangenafweging komt tot een (overgenomen-) besluit tot invaren, zou dat op grond van een optelsom van individuele belangen alsnog kunnen worden voorkomen. Dit is lastig met elkaar te rijmen.
Stel je vragen aan JPR advocaten
Heb je vragen over de bovenstaande uitspraak of over WTP? Onze pensioenrecht specialisten staan voor je klaar.