In 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat Deliveroo, een Britse internetdienst waarmee fiets- of scooterkoeriers aan klanten maaltijden thuisbezorgen, valt onder de (algemeen verbindend verklaarde) cao voor het Beroepsgoederenvervoer. Ze oordeelden ook dat Deliveroo valt onder de verplichtstelling Bedrijfstak Pensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg. Deliveroo heeft cassatie ingesteld bij de Hoge Raad naar aanleiding van deze uitspraak. Vrijdag 24 november was het dan eindelijk de beurt van de Hoge Raad: die heeft geoordeeld dat de arresten van het Gerechtshof in stand blijven.
Het geschil
Het betreft hier twee zaken:
- Deliveroo tegen FNV over de werkingssfeer van de cao voor het Beroepsgoederenvervoer én
- Deliveroo tegen het Bedrijfstak Pensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg over de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit.
In beide zaken gaat het over de werkingssfeer: valt Deliveroo onder de werkingssfeer van de cao voor het Beroepsgoederenvervoer. En daarbij: valt Deliveroo onder de werkingssfeer zoals opgenomen in de verplichtstelling voor het Bedrijfstak Pensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg?
In deze blog zal voornamelijk worden ingegaan op die laatste vraag. Onder andere doordat de Hoge Raad de eerste zaak zonder nadere motivering heeft afgedaan.
De twee uitspraken borduren voort op de eerdere Deliveroo-uitspraak, waarbij de Hoge Raad oordeelde dat de bezorgers van Deliveroo kwalificeren als werknemers.
Gerechtshof
Het Gerechtshof oordeelt: Deliveroo ‘s kernactiviteit, het bezorgen van maaltijden, is niets minder dan 'het tegen betaling vervoeren van goederen over de weg'. Dit is besloten omdat Deliveroo meer bezorgers dan kantoorpersoneel heeft, en hun kosten grotendeels gekoppeld zijn aan die bezorgactie. Daarbij komt ook, zo stelt het Hof, dat een deal met restaurants vaak een bezorgcommissie omvat. Of die maaltijden nu per auto, scooter of (bak)fiets gaan, doet er niet toe volgens het Hof.
Voor Deliveroo betekent dit concreet dat zij onder de verplichting tot het bedrijfstakpensioenfonds voor Beroepsvervoer over de weg vallen. Daarnaast valt Deliveroo ook onder de cao voor het Beroepsgoederenvervoer. Het feit dat de fietskoeriers nog maar relatief kort een ‘fenomeen’ is, maakt dit niet anders.
Deliveroo stelt hierop vervolgens cassatie in.
Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt als volgt:
Het bezorgen van de maaltijden door de fietskoeriers van Deliveroo valt onder de term ‘vervoer van goederen over de weg’. Dit is zoals omschreven in het verplichtstellingsbesluit van het bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg. Deliveroo voerde aan dat de term niet bedoeld zou zijn om óók fietskoeriers hieronder te laten vallen. De Hoge Raad verwerpt dit standpunt door te stellen dat uit de term/omschrijving niet blijkt dat het vervoeren van goederen over de weg alleen kan plaatsvinden door een bepaald soort voertuig om aan de omschrijving te voldoen.
Daarnaast klaagde Deliveroo over het feit dat het Hof haar argument passeerde over de representativiteit van het verplichtstellingsbesluit. Deliveroo voerde hiervoor aan dat het verplichtstellingsbesluit onverbindend is indien het verplichtstellingsbesluit zo wordt uitgelegd dat de activiteiten van Deliveroo hieronder vallen.
De Hoge Raad oordeelt dat dit echter voor Deliveroo niet relevant is. Zelfs al zou de vertegenwoordiging van werkgevers bij het nemen van het verplichtstellingsbesluit niet afdoende zijn geweest, betekent dit nog niet dat het besluit voor Deliveroo onverbindend is op grond van de Wet verplichte deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds uit 2000.
De uitspraak van de Hoge Raad maakt de uitspraken van de rechtbank en het Hof definitief. Dit betekent concreet dat Deliveroo met terugwerkende kracht pensioenpremies moet afdragen aan het bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg.
Met betrekking tot de cao-kwestie doet de Hoge Raad de klachten van Deliveroo af zonder motivering.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Onbeantwoord is nog de vraag hoe het begrip “tegen vergoeding” moet worden uitgelegd. Iedere werkgever die gebruik maakt van eigen vervoermiddelen voor het vervoeren van goederen over de weg, heeft belang bij beantwoording van deze vraag, gelet op dit arrest van de Hoge Raad.
Verder leert deze uitspraak dat een beroep op het ontbreken van voldoende representativiteit niets oplevert. Werkgevers dienen bij gelegenheid van de tervisielegging hun bedenkingen aan te voeren en niet achteraf een beroep te doen op het ontbreken van de representativiteit. Hoewel de werkgever niet is vertegenwoordigd en niet bedacht op de verplichtstelling, wordt wel verwacht dat de werkgever reageert op een tervisielegging waar die er mogelijk onder valt.
Het ontbreken van hoofdzakelijkheidscriteria, maakt de verplichtstelling niet onduidelijk. Het aannemen van een criterium van 50% is redelijk. Dit kan dan vervolgens worden gerelateerd aan omzet of arbeidsuren.
Tot slot wordt uit deze uitspraak van de Hoge Raad duidelijk dat een beroep op strijdigheid met Europese recht niet haalbaar is. Het betreft een zodanige dienst van economisch belang dat inbreuk op vrije mededinging mag worden gemaakt. Ook strijdigheid met vrijheid van dienstverlening en vrijheid tot het verrichten van diensten is niet aangetoond.
Schakel de hulp van JPR advocaten in bij vragen
Heb je als HR-professional vragen over de bovenstaande uitspraak of over de werkingssfeer van een verplichtstellingsbesluit? Onze arbeidsrecht- en pensioenrechtspecialisten staan voor je klaar.
Dit artikel is geschreven in samenwerking met Sjoerd van der Vegt