In april 2016 heeft staatssecretaris Klijnsma de kamer geïnformeerd over het beleidsvoornemen de mogelijkheid van afkoop van kleine pensioenen af te schaffen. Inmiddels heeft een internetconsultatie plaatsgevonden en ligt het wetsvoorstel sinds begin mei bij de Raad van State.
Huidige situatie
De Pensioenwet biedt de mogelijkheid aan pensioenuitvoerders om kleine pensioenen af te kopen. Dit kan de pensioenuitvoerder doen op het moment dat twee jaar is verstreken na het einde van de deelneming. Onder een klein pensioen verstaat men een ouderdomspensioen dat op de ingangsdatum minder dan € 467,89 (2017) bedraagt.
Achtergronden voor de aanpassing
Door korte dienstverbanden en kleine dienstverbanden komen kleine pensioenen vaak voor. Uitvoerders lopen aan tegen hoge kosten in verband met afkoop. Voor daadwerkelijke betaling dient de uitvoerder bovendien te beschikken over rekeninggegevens van de gewezen deelnemer.
Voor betrokken deelnemers kan afkoop nadelige gevolgen hebben. Een carrière die bestaat uit een veelvoud aan korte dienstverbanden komt steeds vaker voor. Dit betekent dat een steeds grotere groep deelnemers bij verschillende pensioenuitvoerders een klein pensioen heeft opgebouwd. Indien de uitvoerders afzonderlijk overgaan tot afkoop blijft er voor deze groep geen pensioen meer over.
Zowel deelnemers als uitvoerders kunnen dus belang hebben bij de aanpassing van de wetgeving.
Het wetsvoorstel in hoofdlijnen
Het recht van de pensioenuitvoerder tot afkoop van klein pensioen bestaat niet langer (met uitzondering van afkoop op pensioendatum). Kleine pensioenen kunnen door de pensioenuitvoerder worden overgedragen zonder dat de deelnemer bezwaar kan maken. Onderdekking vormt geen beletsel voor de overdracht. Overdracht vindt in principe plaats aan de nieuwe uitvoerder. De uitvoerder kan pensioenen met een afkoopwaarde van € 2,- laten vervallen. Het pensioenregister moet uitvoerders in staat stellen de ontvangende uitvoerder van de nieuwe werkgever te vinden.
Bezwaren verplichte waardeoverdracht
Het meest in het oog springende bezwaar is dat onderdekking bij deze vorm van waardeoverdracht geen beletsel oplevert. Onderdekking bij de overdragende uitvoerder wordt gedragen door het collectief van de overdragende uitvoerder. Onderdekking bij de ontvangende uitvoerder werkt in het nadeel van de deelnemer. De deelnemer neemt immers ook voor zijn eerder opgebouwde aanspraken deel in een minder gezond fonds. De noodzaak tot eenvoud en de omvang van het kleine pensioen, zou echter een rechtvaardiging vormen om onderdekking geen beletsel te laten vormen.
Een ander bezwaar kan liggen in het onderscheid tussen de regeling van de overdragende uitvoerder en de ontvangende uitvoerder. Het kleine pensioen kan overgaan van een gegarandeerd pensioen naar een beschikbare premieregeling. De deelnemer verliest aldus zijn garantie. In de tegenovergestelde situatie wordt de aanspraak ondergebracht in een relatief dure uitkeringsregeling terwijl met het inmiddels opgebouwde kapitaal (met aanwas) wellicht op termijn een beter pensioen zou kunnen worden aangekocht. Ook hier lijkt te gelden dat eenvoud en de relatief geringe financiële belangen een rechtvaardiging vormen.
Privacy en eigendomsrecht
Uitbreiding van de extra taak van het pensioenregister kan inbreuk opleveren op de privacy. Uitgangspunt is deze inbreuk te minimaliseren. Op basis van het BSN-nummer wordt uitsluitend geverifieerd of de voormalig deelnemer bij een andere uitvoerder actief pensioen opbouwt.
Het laten vervallen van hele kleine pensioenen vormt een inbreuk op het eigendomsrecht. De wettelijke inbreuk is te rechtvaardigen. Het dient het algemeen belang en is proportioneel. Immers worden buitensporig veel kosten gemaakt voor een bedrag van € 0,17 bruto per maand, dat een individu niet zal missen.
Voortgang wetgevingstraject
De Kamer is in november 2016 op de hoogte gesteld van de hoofdlijnen van het wetsvoorstel. Daarop heeft een internetconsultatie plaatsgevonden die op 20 januari 2017 is gesloten. Medio mei 2017 heeft de staatssecretaris het wetsvoorstel voorgelegd aan de Raad van State. Het streven is dat het wetsvoorstel 1 januari 2018 in werking treedt. Daarvoor moet het nog wel – na advisering door de Raad van State – door de Eerste en Tweede Kamer.