Bij het sluiten van een verzekering moet u vaak allerlei vragen beantwoorden. Meestal in de vorm van een aanvraagformulier. De verzekeraar wil van u als verzekeringnemer die informatie hebben om het verzekerde risico te kunnen beoordelen. De vraag die de verzekeraar zich stelt, is of hij dit risico wel kan en wil verzekeren en zo ja onder welke voorwaarden (premie, clausules, eigen risico etc.).
Wat is artikel 7:929?
Als de verzekering is gesloten en doet zich een schadegeval voor, kan het zijn dat de verzekeraar informatie ontvangt waarover hij bij de aanvraag niet beschikte. De verzekeraar wil dan niet uitkeren, omdat volgens hem de vragen niet juist of niet volledig zijn beantwoord. En hij bij kennis van de ware stand van zaken de verzekering niet of onder andere voorwaarden had gesloten. Dat noemen we wel in juridisch jargon ‘schending van de precontractuele mededelingsplicht’ of ‘verzwijging’. De wet bevat allerlei regels hierover in artikel 7:928-931 van het Burgerlijk Wetboek.
Wat houdt de kennisgevingsplicht in?
Een van die regels is dat de verzekeraar binnen twee maanden na de ontdekking van de verzwijging aan de verzekeringnemer een kennisgeving moet sturen. Deze kennisgevingsplicht noemen juristen ook wel ‘de twee maanden-termijn’ of ‘de waarschuwingsplicht’. Deze regel is in 2006 ingevoerd. Op 5 februari 2021 heeft de Hoge Raad daarover een belangrijke uitspraak gedaan.
De uitspraak leert dat het erg belangrijk is dat de verzekeraar de kennisgeving schriftelijk èn op tijd én aan de verzekeringnemer zelf doet. Anders kan hij zich niet meer op de gevolgen van een ontdekte verzwijging beroepen. Dat is een harde regel. En alleen in hele bijzondere situaties is een uitzondering denkbaar.
Werk aan de winkel voor verzekeraars
De les voor verzekeraars is dat zij hun werkprocessen zodanig moeten inrichten dat de kennisgeving van artikel 7:929 lid 1 BW steeds tijdig aan de verzekeringnemer wordt gedaan. De kennisgeving kan ook aan anderen dan de verzekeringnemer worden gericht, zoals een derde-verzekerde of een derde-begunstigde. Soms moet dat zelfs. Maar in ieder geval moet deze kennisgeving ook altijd aan de verzekeringnemer worden gericht. Dat kan op het laatst bij de verzekeraar bekende adres. Dit geldt ook als de verzekeringnemer is overleden of wordt vermist.
Als er een verzekeringsadviseur is betrokken is, sturen verzekeraars vaak de kennisgeving aan deze verzekeringsadviseur. Maar het is veiliger om de kennisgeving in ieder geval ook rechtstreeks aan de verzekeringnemer zelf te sturen (met een kopie aan de verzekeringsadviseur). Van belang is verder dat verzekeraars achteraf kunnen bewijzen dat de verzekeringnemer deze kennisgeving tijdig (dus binnen 2 maanden na ontdekking) heeft ontvangen. De kennisgeving kan ook per e-mail worden verstuurd als de verzekeringnemer uitdrukkelijk heeft ingestemd met communicatie per mail, bijvoorbeeld doordat dit in het aanvraagformulier is aangevinkt.
Lessen voor de verzekeringnemer
Ook voor de verzekeringnemer, de verzekerde of de uitkeringsgerechtigde zijn er lessen uit deze uitspraak te trekken. Als zij worden geconfronteerd met een beroep op verzwijging, doen ze er verstandig aan om te laten controleren of de kennisgevingsplicht wel door de verzekeraars is nageleefd. Dat wil zeggen of de verzekeraar wel tijdig binnen 2 maanden na ontdekking van de verzwijging de verzekeringnemer de kennisgeving heeft gestuurd. Zo niet, dan komt hij of zij misschien met de schrik vrij. De wet stelt overigens veel meer eisen aan een rechtsgelding beroep op verzwijging. Een goed advies daarover vraagt gespecialiseerde kennis van dit onderdeel van het verzekeringsrecht.
Ons team Verzekeringsrecht adviseert enkele verzekeraars over o.a. verzwijgingszaken en het goed inregelen van de werkprocessen. Zodat onaangename verrassingen achteraf worden voorkomen.
Met enige regelmaat staan wij ook verzekerden of verzekeringsadviseurs bij, die geconfronteerd worden met een beroep op verzwijging. Het gaat dan vaak om grote financiële belangen.
Pieter Leerink (advocaat bij JPR) schreef samen met Kees Engel een wetenschappelijk artikel over deze uitspraak van de Hoge Raad. Het artikel is gepubliceerd in het Maandblad voor Vermogensrecht. Als u vragen over dit onderwerp heeft, kunt u Pieter Leerink per mail (leerink@jpr.nl) benaderen.