Als de huurder failliet gaat kunnen zowel de curator in het faillissement als de verhuurder de huur opzeggen op een termijn van maximaal drie maanden. De huur is vanaf de dag van faillissement boedelschuld. Dat betekent dat de huur tot de kosten van het faillissement behoort en (als daar geld voor is) eerst wordt betaald voordat de andere schuldeisers worden betaald.
De Hoge Raad heeft eerder uitgemaakt dat de verhuurder bij een dergelijke opzegging geen recht op schadevergoeding heeft wegens voortijdige beëindiging, ook al staat dat in de huurovereenkomst[1]. Dit geldt echter alleen ten opzichte van de curator. De verhuurder kan een derde die zich daarvoor aansprakelijk heeft gesteld wel aanspreken. De derde heeft dan echter geen verhaal op de boedel en kan op die grond betaling aan de verhuurder weigeren. Hetzelfde geldt in beginsel voor een bankgarantie (afhankelijk van de tekst daarvan)[2].
Wat nu als de derde wel betaalt? Kan de curator het geld bij de verhuurder terugvorderen, omdat hij daar geen recht op had? Nee, heeft de Hoge Raad nu beslist[3]. De verhuurder is niet ongerechtvaardigd verrijkt, want jegens de huurder had hij recht op die schadevergoeding.
In deze zaak had de verhuurder de bankgarantie ingeroepen en de bank had betaald. Als zekerheid voor de bankgarantie had de huurder een bedrag op een geblokkeerde rekening staan. De bank heeft het saldo van deze rekening verrekend met de bankgarantie. De curator had daar geen bezwaar tegen gemaakt. Dat was echter in 2008 en toen was deze rechtspraak nog niet bekend.
[1] HR 24 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3534, NJ 2011/114 (Aukema q.q./Uni-Invest)
[2] HR 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1244, NJ 2014/68 (Romania Beheer B.V.)
[3] HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:278 (X / mr. Verwiel q.q.)