Op 10 mei jl. schreef Pascal Hulsegge u al over het voornemen van minister Asscher om de problematiek van de slapende dienstverbanden op te lossen door een compensatie vanuit het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWF). (Geen transitievergoeding verschuldigd na twee jaar arbeidsongeschiktheid?). In dezelfde brief waarin de minister deze oplossing voorstelt staan ook nog andere voornemens tot aanpassing van de WWZ (Wet Werk en Zekerheid), die wij u niet willen onthouden. Daarnaast is op diezelfde dag door de minister ook nog een voornemen aangekondigd tot aanpassing van de regels omtrent de loondoorbetaling bij ziekte. Een derde brief geeft het voornemen weer om de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) aan te passen en (o.a.) het minimum jeugdloon in stappen vanaf 21 jaar af te schaffen.
Wijzigingen WWZ
Naast de genoemde compensatie uit het AWF voor transitievergoedingen verschuldigd aan werknemers die meer dan twee jaar arbeidsongeschikt zijn, heeft de minister op 21 april 2016 nog twee wetswijzigingen voorgesteld. De eerste betreft een aanpassing van de wet als het gaat om seizoensarbeid. In de Stichting van de Arbeid is op 18 april 2016 geconstateerd dat in een aantal sectoren waar veel seizoensarbeid vanwege “klimatologische of natuurlijke omstandigheden” aan de orde is (en daarom van een cyclus in de bedrijfsvoering sprake is), voor werkgevers een knelpunt bestaat. Voor specifieke functies kan er dan onvoldoende flexibiliteit geboden worden vanwege de tussenpoos van zes maanden in de ketenbepaling die geldt bij de inzet van tijdelijke werknemers. Sociale partners hebben om die reden voorgesteld om voor specifieke functies bij cao mogelijk te maken dat de zogenaamde tussenpoos voor de ketenbepaling teruggebracht kan worden van zes tot drie maanden. De wet kent nu een absoluut verbod en ook bij cao kan niet van die tussenpoos van zes maanden worden afgeweken. De minister is voornemens de wet op dit punt aan te passen.
Een andere aanpassing betreft het verschuldigd zijn van een transitievergoeding bij ontslag om bedrijfseconomische redenen als een cao regeling van toepassing is. Op basis van het overgangsrecht bij de WWZ geldt reeds dat wettelijke transitievergoedingen niet verschuldigd zijn zo na de invoeringsdatum 1 juli 2015 nog cao-matige regelingen, overeengekomen vóór 1 juli 2015, voortduren die beogen in de financiële gevolgen van het ontslag te voorzien. De minister is voornemens de wet aan te passen aldus dat dit ook voor ná 1 juli 2015 cao-matig afgesloten regelingen geldt.
In de Stichting van de Arbeid zijn met betrekking tot de transitievergoedingen nog meer knelpunten beschreven zoals specifieke gevallen bij bedrijfsbeëindiging, de overbruggingsregeling kleine werkgevers in geval van een bedrijfseconomisch ontslag die onvoldoende aansluit op de intentie om MKB bedrijven onder bepaalde omstandigheden te ontzien, onbedoelde neveneffecten van de overgang van een concessie, het niet van de grond komen van zogenaamde transitiefondsen en de mogelijkheid om een fiscale voorziening voor transitievergoedingen te kunnen treffen. Op al die punten heeft de Stichting van de Arbeid voorstellen gedaan, evenwel zijn die nog niet door de minister overgenomen. Voor een deel heeft de Stichting van de Arbeid een oplossing voorgesteld, voor een deel om onderzoek en nader overleg gevraagd. (Voor de volledige tekst: link “Uitkomsten overleg over ervaren knelpunten met betrekking tot de uitvoering van de Wet werk en zekerheid 18 april 2016”)
Loondoorbetaling bij ziekte
Vooruitlopend op een SER advies over een sluitend stelsel voor loondoorbetaling bij ziekte voor zowel zzp-ers als werknemers, heeft de minister aangekondigd drie maatregelen te treffen om een aantal knelpunten die werkgevers rond de loondoorbetalingsverplichting ervaren te verminderen en met de intentie de rechten van werknemers niet aan te tasten. Die maatregelen hebben betrekking op de loonsanctie in relatie tot de re-integratie tweede spoor, de aanvraag voor een vervroegde IVA-keuring en de premiestelling bij verzuimverzekering.
Zo het voornemen met betrekking tot het tweede spoor wet wordt, zal het niet, het te laat of te vroeg inzetten van een tweede spoortraject niet langer meer kunnen leiden tot een loonsanctie van het UWV. Het wel of niet en het moment van inzetten van een tweede spoor wordt de keuze van werkgever en werknemer op basis van het advies van de bedrijfsarts en dat leggen zij vast in een plan van aanpak. Het UWV toetst vervolgens (alleen) of het re-integratietraject conform het plan van aanpak is verlopen. Op die manier wordt beoogd te voorkomen dat werkgevers een tweede spoortraject inzetten, alleen maar om een loonsanctie te voorkomen.
De tweede maatregel met betrekking tot de vervroegde IVA-keuring betreft het voornemen om aan werkgevers de mogelijkheid te bieden om een vervroegde IVA-uitkering voor hun duurzaam en volledig zieke werknemers aan te vragen. Dit vanwege de financiële lastenverlichting enerzijds en het voorkomen van onnodige inzet van re-integratie-activiteiten anderzijds. De minister heeft het voornemen om (ook) de werkgever, onder voorwaarden, de mogelijkheid te geven een vervroegde IVA-uitkering voor zijn zieke werknemer aan te vragen.
De derde aanpassing betreft de premiestelling voor de verzuimverzekering. Met name kleine en middelgrote werkgevers hebben de loondoorbetalingsverplichting via een verzuimverzekering verzekerd. In de praktijk blijkt de premie daarvan nogal te fluctueren en krijgen werkgevers met onverwachte premiestijgingen te maken, juist op het moment dat de onderneming door ziekteverzuim wordt getroffen. De minister gaat met verzekeraars in overleg om een premiemethodiek te hanteren die ofwel transparant is over de wijze van premiestelling, zodat onverwachte premieschokken voor werkgever vooraf kenbaar zijn, ofwel een ander premiestellingsysteem te hanteren waardoor er een meer stabiele premie-omvang uit voortvloeit. Duidelijk mag zijn dat de termijn waarop deze maatregelen effect zullen gaan sorteren nog allerminst zeker is.
Herziening wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
De minister heeft het voornemen om de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (navolgend: “WML”) op een groot aantal punten aan te passen. In de landelijke pers heeft met name veel aandacht gekregen het in stappen afschaffen van het minimum jeugdloon. De aangekondigde aanpassingen hebben echter een veel groter bereik.
A) Naar een wettelijk minimumuurloon?
Het wettelijk minimumloon wordt nu berekend op een dag-, week-, of maandbasis. Het kabinet onderzoekt de mogelijkheid om een minimumuurloon in te voeren om daarmee de handhavingsmogelijkheid te versterken en om daarmee voor alle gewerkte uren te komen tot een minimumloon dat per tijdseenheid voor iedereen gelijk en daarmee veel inzichtelijker is. In de praktijk betekent dit systeem dat het totale loon gedeeld door het aantal gewerkte uren minimaal voor elk gewerkt uur het wettelijk minimumloon moet bedragen. Daardoor kan er geen onderbetaling bij meerwerk meer plaatsvinden; een probleem dat bij de huidige systematiek bijvoorbeeld aan de orde is zo men een werknemer feitelijk 45 uur laat werken voor een minimumloon per maand dat gebaseerd is op een normale arbeidsduur van 40 uur per week.
B) Meerwerk
Vooruitlopend op het onderzoek naar de invoering van een minimumuurloon wil het kabinet een wetsvoorstel indienen waarmee er een expliciete juridische grondslag komt voor de verschuldigdheid van het minimumloon over meerwerk.
C) Stukloon
In de huidige WML is opgenomen dat bij stukloon als arbeidsduur geldt de tijd, die redelijkerwijs met de uitvoering van de verrichte arbeid is gemoeid. Dat is een bron van onduidelijkheid en discussie. De wet zal dan ook zo worden aangepast dat alleen nog betaling van het wettelijk minimumloon per tijdseenheid mogelijk wordt gemaakt. Dat betekent niet dat er niet meer op basis van stukloon mag worden betaald, maar een werkgever dient de werknemer wel tenminste het wettelijk minimumloon (per tijdseenheid) te betalen.
D) Minimum jeugdloon
Het kabinet stelt voor om de leeftijdsgrens voor het minimumloon (nu nog 23 jaar) stapsgewijs te verlagen. Het voornemen is om die grens in 2017 naar 22 jaar te verlagen en vervolgens naar 21 jaar. Daarnaast wordt de staffel voor de minimum jeugdlonen van 18 tot en met 20 jarigen stapsgewijs verhoogd (18 jaar van 45,5% naar 47,5% naar 50%, 19 jaar van 52,5% naar 55% naar 60% en 20 jaar van 61,5% naar 70% naar uiteindelijk 80%).
Op deze maatregelen komen aanvullende maatregelen bij de invoering, zoals een uitzondering van het verhoogde minimum jeugdloon voor leerwerkplekken in de beroepsbegeleidende leerweg in het MBO. Er wordt een lager–inkomensvoordeel geïntroduceerd en werkgevers met werknemers van 21 en 22 jaar die voldaan aan de voorwaarden komen in aanmerking voor dit voordeel. Daarnaast zal in overleg met de sociale partner een instrument in de vorm van de Wet tegemoetkomingen loondomein worden ingevoerd waarmee de verhoging van het door werkgevers te betalen minimum jeugdloon wordt gecompenseerd.
E) Uitbreiding personenkring
Bij de Eerste Kamer ligt al een voorstel om personen die werken op basis van een overeenkomst van opdracht, tenzij werkzaam in beroep of bedrijf, onder de werking van de WML te brengen. Dat wetsvoorstel kent zelfs de mogelijkheid om de reikwijdte nog verder uit te breiden bij algemene maatregel van bestuur. De Eerste Kamer zal worden verzocht om het wetsontwerp opnieuw ter hand te nemen. Met name voor de postsector is dit van belang.
F) Verbod op inhoudingen WML
Er is een verbod beoogd op inhoudingen op minimumloon, op welk verbod bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen kunnen worden toegestaan. De minister is voornemens een uitzondering te gaan maken voor huisvestingskosten en kosten voor de zorgverzekering. Die uitzonderingen zullen echter nog aan voorwaarden gebonden worden, waarbij te denken is aan een maximum bedrag of percentage van het wettelijk minimumloon. Daarnaast overweegt de minister een uitzondering voor arbeidsbeperkte werknemers, zoals werknemers in de sociale werkvoorziening, waardoor bereikt wordt dat de belangrijkste vaste lasten voor hen betaald worden. Het verbod op inhouding en de nog te nemen stappen om te komen tot de algemene maatregel van bestuur maakt dat een inwerkingtreding van het verbod op inhoudingen wordt voorzien op 1 januari 2017.
Tot slot
Hiervoor is een groot aantal voornemens tot wetswijzigingen besproken. In de kop van dit artikel is een vraagteken geplaatst nu het de vraag zal zijn of al deze voornemens ook politiek in deze vorm haalbaar zullen blijken te zijn en wanneer deze wijzigingen dan ingevoerd worden. Het spreekt voor zich dat wij u tijdig in dat kader op de hoogte zullen blijven houden.