Het komt helaas nog al eens voor dat na een schade blijkt dat niet is voldaan aan een polisclausule en de schade daarom niet is gedekt. Maar als dit niets te maken heeft met de schade zoals die zich heeft voorgedaan, voelt dat soms onredelijk. Tegelijkertijd geldt: afspraak is afspraak.
Over dit spanningsveld heeft de Hoge Raad recent een belangrijke uitspraak gedaan. Daarbij is hij afgestapt van het onderscheid dat in eerdere rechtspraak werd gemaakt tussen de zogenoemde primaire dekkingsomschrijving en de preventieve garantievoorwaarde.
Onder een primaire dekkingsomschrijving vallen de bedingen die de primaire omschrijving van de dekking inhouden. Dat wil zeggen bepalingen over wat wel en niet is gedekt (bijv. brand), de uitsluitingen (bijv. opzet), de limieten (verzekerde som).
Bij preventieve garantievoorwaarden gaat het om bedingen die een voorwaarde bevatten waaronder de dekking vervalt, bijvoorbeeld als in het beding omschreven verplichtingen niet zijn nageleefd. Denk aan een clausule dat de elektrische installatie in een gebouw elke 3 jaar moet zijn gekeurd, anders vervalt de dekking. Als er dan vervolgens brand in dit gebouw plaatsvindt, maar die brand heeft een geheel andere oorzaak (bijv. brandstichting), dan werd algemeen aangenomen dat er toch dekking is, ook als zou blijken dat elektrische installatie niet is gekeurd.
Afvalemmers
Een bekend voorbeeld uit de rechtspraak is het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2000. Het gaat in die zaak om een clausule in een brandverzekering van een restaurant. Daarin staat o.a. dat in het restaurant uitsluitend gebruik gemaakt mag worden van metalen afvalemmers met deksel. In de clausule staat ook dat het niet nakomen van de voorgeschreven preventie-eisen verlies van het recht op schadevergoeding tot gevolg heeft. De verzekeraar weigert dekking te verlenen voor de brandschade omdat deze clausule niet is nagekomen: in het restaurant staan kunststof afvalemmers en dat is niet de afspraak. Maar uit onderzoek blijkt dat de brand is ontstaan in de meterkast. De verzekerde vindt dat daarom wel dekking verleend moet worden. De Hoge Raad is het daar mee eens.
Liersysteem
In een 6 jaar later door de Hoge Raad gewezen arrest van 9 juni 2006 gaat het om een ongeval met een paraglider (valschermzweeftoestel), waardoor de passagier letsel oploopt. De piloot wordt voor die letselschade aansprakelijk gesteld en doet een beroep op de door de KNVvL collectief voor haar leden (waaronder de piloot) afgesloten aansprakelijkheidsverzekering. De betreffende verzekeraar weigert echter dekking omdat voor het gebruik van het liersysteem geen vergunning is verleend. Op de polis staat: “Clausule 904 - Niet verzekerd is: (...)
c. de aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het gebruik van het zogenaamde liersysteem. Nadrukkelijk wordt overeengekomen dat deze bepaling niet van kracht is indien men vergunning heeft voor het gebruik van een liersysteem (…)”
De rechtbank en het gerechtshof vinden dat er wel dekking is omdat het ontbreken van de vergunning voor het liersysteem niet de (mede) oorzaak van het ongeval kan zijn geweest. Maar de Hoge Raad komt tot een andere beslissing. Clausule 904 moet worden gezien als een primaire omschrijving van de dekking. Het beding houdt namelijk een algemene uitsluiting in van aansprakelijkheid ter zake van schade als gevolg van het gebruik van het zogenaamde liersysteem (indien en zolang men niet over een vergunning voor het gebruik van een liersysteem beschikt). Het is dan niet van belang wat de redenen zijn waarom de verzekeraar dit niet wil verzekeren. En of deze redenen zich in het concrete geval wel of niet voordoen. Anders gezegd: als gebruik wordt gemaakt van een liersysteem zonder vergunning, is er geen dekking en het maakt niet uit of het ongeval ook had plaatsgevonden als die vergunning er wel was geweest.