Let op: de meest actuele informatie over dit onderwerp vindt u in dit nieuwere artikel.
Het komt geregeld voor dat een inwonend meerderjarig kind na het overlijden van de ouder aan de verhuurder vraagt om de woning te kunnen blijven bewonen. Hoe gaat u als verhuurder daarmee om zeker in het geval als het gaat om een (sociale) woning waarvoor een wachtlijst bestaat?
Een meerderjarig inwonend kind kan niet zomaar de huur voortzetten. Daarvoor gelden specifieke voorwaarden. Zo moet het inwonend kind in de huurwoning zijn of haar hoofdverblijf hebben en voldoende financiële waarborgen voor nakoming van de huurovereenkomst bieden. Verder moet het inwonend kind over een huisvestigingsvergunning beschikken in de gebieden waar dit verplicht is. De belangrijkste voorwaarde is tot slot dat er sprake moet zijn van een zogenoemde “duurzame gemeenschappelijke huishouding”.
Duurzame gemeenschappelijke huishouding
Wanneer is sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding? Een ouder-kindrelatie is normaal gesproken een aflopende samenlevingssituatie. De kinderen gaan immers vrijwel altijd “de deur uit” en daarmee is geen sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Dat betekent dat een inwonend meerderjarig kind normaal gesproken na het overlijden van de ouder/huurder de woning moet verlaten.
Bij kinderen die na hun jeugd terugkeren en bij hun ouder(s) gaan inwonen, kan soms in bijzondere gevallen toch sprake zijn van een duurzame gemeenschappelijke huishouding waardoor ze de huur mogen voortzetten.
De volgende omstandigheden kunnen volgens de rechtspraak van belang zijn:- is de samenwoning tijdelijk of op de toekomst gericht?
- worden de kosten van levensonderhoud gedeeld?
- worden de huishoudelijke taken gedeeld?
- wordt er bijvoorbeeld samen gegeten en vrije tijd doorgebracht?
- is er sprake van wederkerigheid?
28-jarige zoon mag blijven en 57-jarige zoon moet vertrekken
De rechtbank Amsterdam moest laatst oordelen over een zoon die na het overlijden van zijn vader in 2008 -hij was toen 18 jaar oud- bewust bij zijn moeder bleef inwonen. Het samenwonen heeft 10 jaar geduurd, tot het overlijden van moeder, omdat er behoefte was aan hulp en verzorging. De rechtbank oordeelde dat geen sprake was van een aflopende/tijdelijke situatie. Moeder was onverwachts overleden en de zoon had gedurende de periode van samenwonen geen plannen gehad om op zichzelf te wonen. De zoon had verder aangetoond dat hij samen met zijn moeder voor het huishouden zorgde, dat ze de kosten deelden en dat ze samen activiteiten ondernamen.
De rechtbank vond in dit geval dat sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding en de zoon mocht de huur voortzetten. Maar bij een andere zaak van een 57-jarige zoon die altijd bij zijn ouders was blijven wonen, vond de rechter dat de zoon moest vertrekken omdat er geen sprake was van een gemeenschappelijke huishouding, omdat moeder de zoon altijd was blijven verzorgen en de zoon niets bijdroeg aan het huishouden. Iedere zaak is daarmee uniek en afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Conclusie
Normaal gesproken is er sprake van een aflopende situatie als een meerderjarig kind bij zijn ouder verblijft en kan het kind de huur niet voortzetten na overlijden van zijn ouder.
Alleen in bijzondere gevallen wordt er toch een duurzame gemeenschappelijke huishouding aangenomen en mag het meerderjarig inwonend kind (ondanks bestaande wachtlijsten) de huur voortzetten.
Heeft u vragen over medehuur of voortzetting van de huurovereenkomst na overlijden van de hoofdhuurder, neemt u dan contact op met een van onze huurrechtadvocaten.