Het komt steeds vaker voor dat werkgevers proberen werknemers te binden door een non-concurrentiebeding. Dat heeft te maken met de krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers proberen werknemers te beletten om een arbeidsovereenkomst op te zeggen. Dat doen ze door een beroep op een dergelijk beding. Mag dat?
Lagere rechtspraak
In lagere rechtspraak was het al wel duidelijk. Er is een aantal maal geoordeeld dat een dergelijk beding niet bedoeld is om werknemers te binden. Immers is het doel om bescherming te bieden tegen aantasting van het bedrijfsdebiet. Hieronder valt onder andere kennis en goodwill van de werkgever. Dit dient dan beschermd te worden voor overgang naar een concurrent. De Hoge Raad heeft in een uitspraak in 2022 die lijn van de lagere rechtspraak onderschreven.
Wat ging er aan het oordeel van de Hoge Raad vooraf?
Een vrachtwagenchauffeur was met zijn werkgever een rechtsgeldig non-concurrentiebeding overeengekomen. Hij stapte, in strijd met dat beding, over naar een concurrent. De werkgever is in kort geding een procedure gestart, waarin deze nakoming van het beding vorderde. Daarnaast vorderde hij de boete die op overtreding van dat beding overeengekomen was. In die procedure heeft de werknemer een tegenvordering ingesteld.
In die tegenvordering verzocht hij aan de kantonrechter om het beding te schorsen. Dat schorsen is (onder andere) mogelijk als een werknemer door het beding onbillijk benadeeld wordt. Dit moet dan in verhouding zijn tot het belang van de werkgever tot handhaving van het beding. Een door de rechter te maken belangenafweging dus.
De werkgever heeft zich tegen die vordering tot schorsing verweerd. Hij beriep zich op zijn belang als werkgever om de werknemer nog enige tijd aan zich te binden. Zo had hij de gelegenheid in de krappe arbeidsmarkt vervangend personeel te vinden. Volgens de werkgever zou anders de bedrijfsvoering en de continuïteit van de onderneming in gevaar komen. Dat zou ten koste gaan van het bedrijfsdebiet.
Hoe oordeelde de Hoge Raad?
De Hoge Raad ging niet mee in de redenering van de werkgever. In de belangenafweging die de rechter heeft te maken speelt naar het oordeel van de Hoge Raad het nog een zekere tijd in dienst houden van een werknemer geen rol. Ook niet als de werkgever vanwege een krappe arbeidsmarkt tijd nodig heeft om vervangend personeel te vinden.
Wat is hieruit te leren?
Binding van werknemers zal op een andere manier moeten dan door ze aan een non-concurrentiebeding te houden. Dat is in een krappe arbeidsmarkt zeker niet makkelijk. Maar er zijn wel degelijk veel andere middelen die daarvoor ingezet kunnen worden. Je kan daarbij bijvoorbeeld denken aan winst- of bonusregelingen. Of regelingen waarbij in de waardestijging van de onderneming gedeeld kan worden (SAR’s). Participatieregelingen in het aandelenkapitaal zijn ook mogelijk. Wil je tot een passende oplossing voor meer binding komen? Uiteraard zijn de advocaten van JPR graag bereid met je van gedachten te wisselen.