Bij het afsluiten van een verzekering is het van groot belang dat de verzekeraar een goed beeld krijgt van het risico dat hij op zich neemt. De verzekeringnemer heeft daarom een mededelingsplicht: hij moet alle relevante informatie verstrekken die van invloed kan zijn op de beoordeling van de verzekering.
Deze plicht kent ook bepaalde grenzen, zo hoeft de verzekeringnemer alleen feiten over zijn strafrechtelijk verleden (of dat van derden) te melden als deze zich binnen acht jaar vóór het afsluiten van de verzekering hebben voorgedaan. Bovendien geldt deze verplichting alleen als de verzekeraar uitdrukkelijk een vraag stelt over dat verleden in termen die geen ruimte voor misverstand laten.
Maar wat gebeurt er dan als de verzekeraar een algemene vraag stelt over het strafrechtelijk verleden van de verzekeringnemer, en deze informatie niet wordt verstrekt? Kan de verzekeraar zich dan beroepen op verzwijging en een schade-uitkering weigeren? De Hoge Raad heeft zich in een arrest van 7 februari 2025 over deze kwestie gebogen en verduidelijkt in hoeverre verzwijging van een strafrechtelijk verleden gevolgen heeft voor de verzekering.
Feiten van de zaak
De verzekeringnemer exploiteert een bedrijf in de in- en verkoop en reparatie van auto's en sloot hiervoor eind 2007 een verzekeringspakket voor bedrijven af. In het aanvraagformulier is de volgende vraag gesteld: “Is er sprake geweest van aanraking met politie/justitie ter zake van (verdenking van) het plegen van een misdrijf” in de afgelopen acht jaar. Deze vraag werd door de verzekeringnemer met ‘nee’ beantwoord.
Echter, de bestuurder van de onderneming had begin 2007 te maken gehad met een FIOD-onderzoek wegens fiscale fraude, waaronder een doorzoeking en verhoor. De verzekeraar stelde dat deze informatie ten onrechte was verzwegen en weigerde daarom uitkering op de inventaris- en goederenverzekering na een brandschade in 2010.
Oordeel van het Hof
Het gerechtshof Den Haag oordeelde dat de verzekeraar zich terecht op verzwijging beriep. Het hof erkende dat de vraagstelling van de verzekeraar ruim geformuleerd was en mogelijk tot misverstanden kon leiden, aangezien de vraagstelling niet is beperkt tot bepaalde soorten misdrijven en evenmin duidelijk wordt wat wordt bedoeld met de term “aanraking met politie of justitie”, terwijl het onderscheid tussen misdrijven en overtredingen ook niet voor iedere burger duidelijk zal zijn. Desondanks vond het hof dat in dit specifieke geval geen sprake kon zijn van een misverstand bij de verzekeringnemer, aangezien de bestuurder ervaring had met eerdere strafrechtelijke procedures en wist dat fiscale fraude als misdrijf werd beschouwd.

Meer weten over verzekeringsrecht?
Wil je meer weten over verzwijging van een strafrechtelijk verleden of heb je vragen over andere aspecten van het verzekeringsrecht? Jim helpt je graag.
Beoordeling door de Hoge Raad
De Hoge Raad toetst of het Hof artikel 7:928 lid 5 BW correct toepast. Deze bepaling behelst dat “de verzekeringnemer slechts verplicht is om feiten mede te delen omtrent zijn strafrechtelijk verleden of omtrent dat van derden, voor zover zij zijn voorgevallen binnen de acht jaren die aan het sluiten van de verzekering vooraf zijn gegaan en voor zover de verzekeraar omtrent dat verleden uitdrukkelijk een vraag heeft gesteld in niet voor misverstand vatbare termen.”
De Hoge Raad benadrukt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de verzekeringnemer wil beschermen tegen een beroep op verzwijging in gevallen waarin de vraag over het strafrechtelijk verleden onduidelijk of te ruim is geformuleerd. Echter, de wetsgeschiedenis geeft volgens de Hoge Raad geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringnemer een feit over zijn strafrechtelijk verleden mag verzwijgen als voor de verzekeringnemer niet voor redelijke twijfel vatbaar is dat de verzekeraar een bepaald feit wenste te vernemen. Dat sprake is van een ruime en algemeen geformuleerde vraagstelling, die bij een verzekeringnemer onder omstandigheden kan leiden tot misverstanden, doet hier niet aan af.
De Hoge Raad overweegt dat de vraagstelling van de verzekeraar inderdaad breed was en in bepaalde situaties tot misverstanden kan leiden. Toch concludeert de Hoge Raad dat er bij de verzekeringnemer geen redelijke twijfel kon bestaan over het feit dat de verzekeraar op de hoogte wilde worden gesteld van het FIOD-onderzoek. De bestuurder had immers ervaring met eerdere strafrechtelijke procedures en wist dat fiscale fraude als misdrijf werd beschouwd. Hierdoor is het voor de Hoge Raad gerechtvaardigd dat de verzekeraar zich op verzwijging beroept en niet tot dekking van de brandschade overgaat.
De Hoge Raad verwerpt dan ook het cassatieberoep en bekrachtigt het oordeel van het Hof.
Belang voor de praktijk
Met deze uitspraak heeft de Hoge Raad een nuancering aangebracht op artikel 7:928 lid 5 BW. Het arrest laat zien dat een breed geformuleerde vraag van de verzekeraar niet per definitie een beroep op verzwijging in de weg staat, zolang voor de verzekeringnemer redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn welke informatie van hem werd verlangd. In dit geval lijkt dat een redelijke uitkomst: de verzekeringnemer had ervaring met strafrechtelijke procedures en wist dat fiscale fraude onder misdrijven valt.
Toch blijft het maar de vraag of deze uitspraak in de praktijk voor meer helderheid zal zorgen. Verzekeraars kunnen zich gesterkt voelen in hun mogelijkheid om een gebrek aan redelijke twijfel tegen te werpen, maar zullen ook goed moeten blijven waken over de formulering van hun vragen. Voor verzekeringnemers blijft het oppassen geblazen: zelfs als een vraag ruim of onduidelijk is, kan verzwijging hen duur komen te staan. Of dit arrest de rechtspraktijk echt duidelijker maakt, zal de tijd moeten uitwijzen.
Neem contact op met JPR
Heb je na het lezen van deze zaak nog vragen? Of heb je vragen over het verzekeringsrecht? De verzekeringsrechtadvocaten van JPR denken graag met je mee. Neem vrijblijvend contact op om je vragen of wensen te bespreken.