Arbeidsrecht Ontslag
23 september 2014

Vooruitlopend op invoering Wet Werk en Zekerheid: nu al gebruik maken van twee ontslagstelsels

Wouter Ribbers
Vooruitlopend op invoering Wet Werk en Zekerheid | JPR Advocaten

In de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) wordt het ontslagrecht ingaande 1 juli 2015 aanzienlijk aangepast. Onderdeel van die aanpassing is de invoering van een zogenaamde transitievergoeding die in hoogte aanmerkelijk verschilt van de huidige kantonrechtersformule (klik hier).

In het Financieel Dagblad van 26 maart 2014 concludeerde Jasper van Hulst, columnist, dat met het vervangen van de kantonrechtersformule door de transitievergoeding een belangrijk smeermiddel in het arbeidsrecht verloren gaat. De nu nog bestaande variabele ontbindingsvergoeding wordt door hem als smeermiddel in de arbeidsrechtpraktijk geduid. Aan de ene kant omdat de kantonrechter de mogelijkheid heeft om met de hoogte van de vergoeding eventuele gebreken als een onvoldoende dossier of verwijtbaar handelen te corrigeren. Aan de andere kant omdat een groot aantal zaken dat voor de rechter komt op de zitting wordt opgelost omdat partijen, na het voorlopig oordeel van de kantonrechter te hebben gehoord, bereid zijn om de zaak alsnog voor een hoger of lager bedrag te regelen. Werkgevers zullen het dossier beter op orde moeten hebben om tot een beëindiging – met een beperkte vergoeding in de vorm van een transitievergoeding – te kunnen realiseren. In de praktijk blijken veel werkgevers weet te hebben van de lagere transitievergoeding, maar zich niet bewust te zijn van de eisen die het nieuwe ontslagstelsel aan de beëindiging zelf zal stellen. Vaak is dan ook bij werkwegevers te horen dat men niet nu een disfunctionerensdossier doorzet maar wacht tot invoering van de WWZ.

Zo de tussenliggende periode wordt benut om dat dossier op orde te brengen is voor die insteek iets te zeggen. De beschikking van de kantonrechter Rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2014 (zaaknummer 3195923) geeft een illustratie dat de WWZ ook nu soms haar schaduw al vooruit werpt en het onder omstandigheden zeker denkbaar is dat een ontbindingsrechter nu rekening houdt met de maatschappelijke onaanvaardbaarheid van de gevolgen van de kantonrechtersformule door bij het toekennen van de billijke ontbindingsvergoeding rekening te houden met de komende invoering van de WWZ. Voor werkgevers het beste uit twee stelsels verenigd.

In de beschikking van 1 september 2014 overweegt de kantonrechter dat de toekenning van een vergoeding volgens de kantonrechtersformule in dat geval niet opportuun is. De vergoeding zou met een correctiefactor C=1,0 leiden tot een bedrag van ruim € 300.000,00 bruto. Die casus speelde zich af in de semipublieke sfeer (werkgeefster was werkzaam op het terrein van de volkshuisvesting) en de kantonrechter overwoog dat dit bedrag vele malen hoger is dan het maximumbedrag op grond van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Het zou verder neerkomen op ongeveer het dubbele van een jaarinkomen waarmee het sterk zou uitstijgen boven het bedrag dat na de inwerkingtreding van de WWZ in een geval als dit toegekend zal kunnen worden. De kantonrechter overweegt dat aangenomen mag worden dat deze in de toekomst toepasselijke normering ook weergeeft hetgeen thans maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Daarnaast overweegt de kantonrechter: “Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat de discussie rondom de hoogte van beëindigingsvergoedingen in het algemeen (en die van topfunctionarissen in de (semi)publieke sector in het bijzonder) en de invoering van de WNT en de WWZ niet aan verweerder ontgaan zal zijn. Hij heeft er daarom rekening mee kunnen houden (door bijvoorbeeld geld opzij te leggen) dat bij een eventuele beëindiging van het dienstverband de beëindigingsvergoeding lager zal uitvallen dan in de voorgaande periode het geval zou zijn geweest”. De kantonrechter kent vervolgens een vergoeding toe van € 180.000,00 bruto, waarbij hij deze vergoeding heeft berekend op basis van een aanvulling op de WW-uitkering voor de periode van twee jaar, welke twee jaar door de werknemer was gesteld als termijn waarop hij eerst een andere dienstbetrekking zal weten te aanvaarden en het niet betwisten van die termijn door de werkgever.

In deze beschikking is het beste van twee stelsels verenigd; het smeermiddel is gebleven, doch de omvang ervan is beperkt tot hetgeen volgens de kantonrechter thans maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht.

Weliswaar maakt één zwaluw nog geen zomer, maar deze beschikking maakt wel duidelijk dat kantonrechters terecht oog hebben voor hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht en daarbij komende wetgeving -zoals de lagere vergoeding op grond van de WWZ- nadrukkelijk in een overweging voor wat een redelijke beëindigingsvergoeding is betrekken. Het kan dus toch lonen al nu met een beroep op de WWZ de ontbindingsweg in te zetten.

Gerelateerde berichten

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Ontvang als eerste alle relevante juridische ontwikkelingen.