Een tijdje terug kreeg het Hof Amsterdam (ECLI:NLGHAMS:2022:2088) een specifieke vraag voorgelegd. Heeft een aandeelhouder nog recht op afgeleide schadevergoeding als de vennootschap door een schikking tegen finale kwijting heeft afgezien van het daadwerkelijk instellen van een vordering?
Wat is afgeleide schade eigenlijk?
Lijdt een vennootschap schade als gevolg van handelingen van derden of haar bestuur? Zo ja, dan worden daarmee doorgaans ook de aandelen in die vennootschap minder waard. De aandeelhouder lijdt daardoor ook schade. Die is daarvan afgeleid, vandaar: afgeleide schade. Onze Hoge Raad heeft beslist dat een aandeelhouder deze waardevermindering van zijn aandelen niet kan vorderen van degene die de schade aan de vennootschap heeft toegebracht. De vennootschap moet dat zelf doen, zo meent de Hoge Raad.
Dat is alleen anders indien de aandeelhouder kan stellen en bewijzen dat degene die de schade aan de vennootschap heeft toegebracht daarmee ook rechtstreeks onrechtmatig jegens de aandeelhouder heeft gehandeld. Maar wat nu als de vennootschap schikt?
Schikking heeft impact
De casus was als volgt. Mede vanwege onbehoorlijk bestuur was de vennootschap failliet gegaan. De curator sprak de bestuurder aan tot vergoeding van de door de vennootschap geleden schade. Hij trof met de bestuurder tegen finale kwijting een schikking. Deze gold voor alle verwijten die de bestuurder te maken vielen. Het Hof oordeelde dat met die schikking de vennootschap geacht moet worden volledig te zijn gecompenseerd voor de door haar geleden schade. Dat oordeel leidde daarmee automatisch tot een andere vaststelling. Namelijk dat er geen waardeverlies op de aandelen bij de aandeelhouder heeft plaatsgevonden. De vordering van de aandeelhouder werd daarom wegens gebrek aan belang afgewezen. Als er geen schade (meer) is, is er immers ook geen afgeleide schade.
Proceshouding blijft belangrijk
Dat oordeel is wellicht te kort door de bocht. De curator, die optreedt voor de gezamenlijke schuldeisers, of de vennootschap mag uiteraard besluiten de vorderingen van de Vennootschap prijs te geven. De vraag is echter of daarmee ook het waardeverlies van de individuele aandeelhouder op juiste wijze is gecompenseerd. Zo nee, dan zou de aandeelhouder nog steeds een vordering tot vergoeding van schade moeten kunnen instellen. Belangrijk detail was dat Hof niet kon vaststellen dat schikking te laag was. In dat laatste geval zou de vordering zijn ’weggegeven’. Het was misschien verstandig geweest indien de aandeelhouder daar in zijn procesvoering meer aandacht aan had besteed.
Zeker bij dit soort lastige vorderingen blijft het goed opletten. Ons corporate litigation team wijst je graag de weg.